U bent hier
Abortus buiten de moederschoot verlegt grenzen
In hun essay After-birth abortion: why should the baby live? stellen Alberto Giubilini en Francesca Minerva dat "een ernstig filosofisch probleem rijst wanneer dezelfde omstandigheden die een abortus zouden hebben gerechtvaardigd, na de geboorte aan het licht komen. In dergelijke gevallen moeten we op feitelijke basis oordelen of dezelfde argumenten die gelden voor het doden van een menselijke foetus ook consequent kunnen worden toegepast op het doden van een pasgeboren mens."
Leven materialiseren
Het is even slikken als je dit leest. Beide filosofen verleggen de grens tot abortus, in één ruk, tot buiten de moederschoot. Ze hebben daar zogezegd argumenten voor. Voor hen is er slechts één criterium. Ze vragen zich af of de foetus, de pasgeborene, het kind, wel een 'persoon' is. Anders gezegd, ze materialiseren het leven: "Als criteria zoals de kosten (maatschappelijke, psychologische, economische) voor de potentiële ouder voldoende reden zijn om een abortus te plegen, zelfs van een gezonde baby; als de morele status van de pasgeborene dezelfde is als die van het jonge kind en als geen van beiden enige morele waarde heeft door een potentieel persoon te zijn, dan zouden dezelfde redenen die een abortus rechtvaardigen, ook het doden van de potentiële persoon in het stadium van pasgeborene moeten rechtvaardigen."
Hazenlip
Wie het essay aandachtig leest, merkt dat het nog verder gaat dan dat. Ann Peuteman stelt, in Knack van 7 maart, terecht de vraag of dit betekent dat na de geboorte van een kind met het syndroom van Down of met een hazenlip of met enkele tenen minder, 'after-birth abortion' dan ook toegelaten is. Dit is inderdaad een eerste valkuil, deze waar mijns inzien de eugenetica om de hoek loert. Het is Francis Galton, een neef van Darwin, die de term introduceerde, maar het zijn de nazi’s die het op grote schaal toepasten. Als logische reactie is de westerse maatschappij ervan doordrongen dat eugenetica of rasverbetering in strijd is met de mensenrechten en is het taboe. Want wie de term 'abortus' exporteert buiten de moederschoot, garandeert op geen enkel moment dat de mentaal gehandicapte en de fysiek gehandicapte mens, de dementerende bejaarde, ja zelfs Tom Waes die 'slechts' een IQ van 123 haalde… niet geaborteerd kunnen worden uit onze maatschappij.
Euthanasie
Op het eerste gezicht kunnen we de term 'euthanasie' zelfs uit onze woordenschat schrappen. Op het eerste gezicht… want in het geval van euthanasie, na wilsbeschikking, beslist de betrokkene zelf en bij abortus is dat niet het geval. De vraag is dan wie als opperste rechter zal beoordelen wie geaborteerd wordt en wie niet. Als we Giubilini en Minerva volgen, begeven we ons terug in de donkerste jaren ’30. Postnataal geaborteerde kinderen lijden volgens hen immers geen schade, ze hebben "geen moreel recht te leven". Erger nog, ze zijn ervan overtuigd dat een pasgeborene geen 'persoon' is. Eigenlijk zijn er voor de auteurs, zoals in de jaren ’30, twee soorten mensen… Toch is enige nuance vereist. Daarom focus ik op twee fundamentelere vragen die het huidige debat overstijgen.
Eugenetica
Ten eerste bestaat vandaag al een vorm van positieve eugenetica. Dankzij moleculaire technieken, in vitro technieken, onze kennis van de genetica enzovoort is het mogelijk kinderen leed te besparen door bepaalde ziekten uit te selecteren. In principe is het dankzij de genetica vandaag mogelijk de ziekte van Huntington (een ongeneeslijke en erfelijke hersenziekte, nvdr) uit te roeien. Maatschappelijk kan iedereen zich hier ongetwijfeld in vinden. Een tweede vraag is veel fundamenteler en gaat over het leven zelf. Wie is levensvatbaar? Hoever moeten we daar in gaan? Is er niet zoiets als kwaliteit van leven en kunnen we die überhaupt definiëren? In België is postnatale of neonatale abortus niet toegelaten. Volgens mij ontbreekt hiervoor het maatschappelijke draagvlak. Zelfs al zouden er technische argumenten zijn om dit te doen, denk ik dat we het hier zeer moeilijk mee zullen hebben en dit als kindermoord zullen bestempelen. De recente uitspraak in de zaak-Smets (de jeugdleidster die haar pasgeboren baby doodde en vijf jaar voorwaardelijk kreeg, nvdr) versterkt mijn aanvoelen alleen maar.
Voorkomen
Ook bij de zeldzame gevallen van babymoord of als een moeder haar kind achterlaat bij de vuilnisbakken, zien we dat de maatschappij met een zeker afgrijzen reageert. Ook al kan de dader tegelijk vaak op heel wat clementie rekenen, zoals in de zaak-Smets. Daarom moeten we verder zoeken hoe we als maatschappij de nodige inspanningen kunnen doen om dergelijke schrijnende toestanden te voorkomen. Mijn collega arts-senator Elke Sleurs (N-VA), zelf gynaecologe en expert prenatale diagnostiek, heeft hier trouwens enkele wetsvoorstellen voor in de steigers staan. Om terug te komen op mijn tweede vraag. Wanneer is een foetus een kind? Wanneer is er leven? Voor gelovigen begint het leven bij de bevruchting. Maar hoe zal aartsbisschop André-Joseph Léonard bijvoorbeeld omgaan met de overtallige embryo’s als het leven vanaf de bevruchting al bestaat? Wat betekent dit voor de artsen van de KU Leuven en voor het onderzoek op embryo’s? Wanneer begint het leven burgerrechtelijk? Is dit een maatschappelijke of een individuele keuze "naargelang de situatie"? (Zie mijn artikel in Tertio nr. 531).
Levensvatbaar
Ook artsen worstelen met de vraag wie levensvatbaar is. Als een kindje na 21 of 22 weken ter wereld komt, dan kan je – en dit klinkt bijzonder hard – stellen dat het geen kansen krijgt. Vanaf 26 weken wordt er altijd ingegrepen. Na 23 of 24 weken wordt er slechts ingegrepen op uitdrukkelijk verzoek van de ouders. Maar in de grijze zone van 24 tot 26 weken doen zich vaak de meeste problemen voor. Want een kindje dat in die periode geboren wordt, heeft 80 procent kans om te overleven. En 'overleven' is het juiste woord, want vaak wordt dan in alle talen gezwegen over de mogelijke handicaps. Over welke kwaliteit van leven spreken we nog als leven beperkt wordt tot overleven?
Therapeutische hardnekkigheid
De essentiële vraag die we ons vandaag moeten durven te stellen, is dan ook of er in de neonatologie geen sprake is van een therapeutische hardnekkigheid. Dit is geen vraag naar abortus of euthanasie zoals bij Giubilini en Minerva, maar een vraag naar in hoeverre we alles uit de kast moeten halen om pasgeborenen er door te sleuren, van wie we weten dat de levenskwaliteit bijzonder beperkt is. Vanzelfsprekend is het bijzonder moeilijk, tijdrovend en (emotioneel) intensief om samen met de nieuwbakken ouders die vaak alle moeite van de wereld hebben moeten doen om hun spruit op de wereld te mogen zetten, te beslissen een eventuele behandeling af te bouwen of zelfs stop te zetten. We leven namelijk in een schizofrene situatie waar van de prenatale diagnostiek wordt geëist elke vorm van 'handicap' op te sporen want het kind moet perfect zijn (sic) en op neonatologie kinderen op de wereld worden gezet, waarbij niet wordt stilgestaan bij alle mogelijke handicaps en de negatieve gevolgen hiervan op de levenskwaliteit van de pasgeborene, broers en zussen en de ouders.
Afscheid
De levenskwaliteit is hier voor alle duidelijkheid van een totaal andere orde dan een foute kleur van de ogen. We moeten de therapeutische hardnekkigheid achter ons laten en de natuur durven haar gang te laten gaan. Maar zijn we nog wel in staat afscheid te nemen? Dat is een ritueel dat we blijkbaar kwijt zijn. Goed beseffende dat het als het ware tegen de natuur is, als ouders afscheid moeten nemen van hun kinderen. Dat is de vraag die ik me als arts stel, maar niet als vader.